Overleg sjabloon:2017:16B

Uit Spelregels voor tafelarbiters

De procedure “Rechten Voorbehouden” genoemd in (16B2)

Met ingang van de spelregelversie van 1987 is er een procedure in de Spr. geïntroduceerd die (ook meteen sindsdien) door de nationale bonden (“het Bondsbestuur”) verboden kan worden. Het gaat om de, kennelijk sinds de introductie omstreden, procedure “rechten voorbehouden”, genoemd in 16B2. In eerdere Spr.versies was het artikelnummer 1987:16A1, 1997:16A1, 2007:16B2. Dit stuk tracht het waarom en de voetangels en klemmen van de procedure te verwoorden alsook begrijpelijk te maken.

De tekst van het huidige art. 16B2 is t.o.v. het 1987-16A1-artikel nauwelijks gewijzigd, alleen iets aangescherpt. De huidige tekst luidt: “Als een speler van oordeel is dat een tegenstander dergelijke informatie heeft verschaft en hij de kans groot acht dat hij benadeeld kan worden, mag hij aankondigen, tenzij het Bondsbestuur het verbiedt (wat kan betekenen dat de wedstrijdleider geroepen moet worden), dat hij zich het recht voorbehoudt de wedstrijdleider op een later tijdstip te ontbieden (de tegenstanders behoren de wedstrijdleider onmiddellijk te ontbieden als zij de eventuele overdracht van ongeoorloofde informatie bestrijden).”.

Met “dergelijke informatie” wordt de OI van zijde van partner bedoeld zoals gedefinieerd in 16B1: “opmerkingen, antwoorden op vragen, onverwachte alerts of het niet alerteren, een onmiskenbare aarzeling, ongewone snelheid, bijzondere of overmatige nadruk, stembuiging, intonatie, gebaar, gedraging, beweging of hebbelijkheid.” In 73C1 staat nog extra genoemd “uitleg, stembuiging, overmatige nadruk”. Merkwaardigerwijze staat de denkpauze (of juist het gebrek eraan, bijv. na een “STOP”) er nergens bij, maar die twee horen natuurlijk ook in het rijtje.

Waar is de procedure voor bedoeld?

De procedure is bedoeld om de eventueel gegeven OI van zijde van partner meteen vast te kunnen leggen. Dat betekent ook dat de OI meteen geduid moet worden. Je bent er dus niet met “Ik behoud me mijn rechten voor”, maar “Zijn we het er over eens dat die opmerking een inlichting inhoudt?” of “Is de denkpauze onbetwist?”, want als je de opmerking of denkpauze niet meteen vaststelt, dan wordt die denkpauze achteraf kleiner en kleiner. Ook gegeven opmerkingen kunnen mensen zich achteraf nooit meer herinneren als je niet meteen ter plekke vaststelt dat de opmerking gemaakt is, etc. etc.

Ergo, je stelt eerst de OI-overdracht vast, en daarna “behoud je je rechten voor”. Maar eigenlijk hoef je dat laatste er niet eens meer bij te zeggen, want als je dat er niet bij gezegd hebt, dan tast dat in geen enkel opzicht je rechten aan om de arbiter in een later stadium er toch alsnog bij te halen in het geval dat je denkt dat de OI gebruikt is (16B3). Het gaat er om dat je het met elkaar eens bent over de feiten. De formulering “rechten voorbehouden” wordt daarom tegenwoordig als “ouderwets” bestempeld. Maar door de aanwezigheid van de procedure in de Spr. kan OI-overdracht van zijde van partner vastgelegd worden zonder dat meteen de arbiter op hoeft te draven.

Waarom is er een keuze voor het Bondsbestuur weggelegd? (1)

Er zit een grote lijn in de Spr. en dat is dat het recht op rechtzetting verloren gaat als de NOP na een onregelmatigheid de WL niet meteen roept en het spel stillegt (9B1a, 9B2). Doe je dat als NOP niet, dan verlies je je recht op rechtzetting (11A) en OI door geaccepteerd onreglementair bieden of spelen is meteen GI voor beide partijen geworden (16A1(a)).

Dit “boontje komt om zijn loontje”-principe van 11A staat bij de desbetreffende artikelen in bieden en spelen steeds herhaald.

Bij het bieden is dat bij: 25B1(a), 27A1, 28B, 29A, 33, 36A, 37A, 38D, 39B. Bij het spelen ligt het wat ingewikkelder omdat nadat er is doorgespeeld, er informatie is ontstaan en er nu eenmaal de verplichting tot bekennen bestaat. Bovendien is het vaak minder duidelijk is wie er aan de beurt is, bij het bieden kan je dat zien aan de biedkaartjes. Daarom, als via een opmerking je-bent-aan-de-beurt een fout wordt uitgelokt geldt allereerst 47E1 (kaart moet zonder rechtzetting terug), maar in 60A1 staat het voor het spelen i.h.a. nog eens expliciet.

Het principe van 11A komt bij het spelen in het algemeen geformuleerd dus terug in 60A1 en is verder verweven in: 47D, 47E1, 53B, 54A (geen verdere rechtzetting), 54B (geen verdere rechtzetting), 53C (accepteren is verplicht), 55A, 56A (geen rechtzetting), 57C, 58A, en 60A2.

Een verzaking moet hersteld worden indien de aandacht er op is gevestigd (62A), maar is de verzaking eenmaal voldongen dan moet er worden doorgespeeld (ook al zal de OP geen scoreplezier beleven aan zijn verzaking).

Verder wordt informatie ontstaan vanuit een ingetrokken handeling (defs) alleen volgens 16C2 behandeld indien die conform de spelregels ingetrokken wordt. Conform de spelregels wil in dit verband zeggen dat de procedure gevolgd is dat nadat iemand de aandacht op een onregelmatigheid heeft gevestigd (9A1), de WL is geroepen (9B1(a)) en niemand verder actie heeft ondernomen (9B2) en de WL de rechtzetting heeft bepaald (10A) en pas daarna valt ontstane informatie door de ingetrokken handeling eventueel onder 16C. Informatie ontstaan uit ingetrokken handelingen, niet behandeld conform de Spr., valt onder 16A1(a), want alleen de WL heeft het recht de rechtzetting te bepalen (10A) en dus mag ook alleen de WL bepalen wat er onder 16C moet vallen.

Er is dus wel wat voor te zeggen om deze lijn consequent door te trekken en de arbiter ook in het geval van een denkpauze, opmerking of andere inlichting van zijde van partner waar de aandacht op is gevestigd, altijd meteen de arbiter te laten komen.

Aan de andere kant is er voor die situatie (OI van zijde partner a.g.v. denkpauze, opmerking o.i.d.) geen directe rechtzettingsprocedure. De arbiter kan op dat moment ook niet veel anders doen dan de feiten vaststellen en het spel te laten voortgaan, en als de spelers het eens zijn over de feiten op zich dan zouden die feiten ook achteraf aan de arbiter ter beoordeling kunnen worden voorgelegd (16B3) als er achteraf alsnog schade wordt gevoeld. Er staat niet voor niets in het artikel zelf dat “de tegenstanders behoren de wedstrijdleider onmiddellijk te ontbieden als zij de eventuele overdracht van ongeoorloofde informatie bestrijden”. Het wordt dan de vraag hoe zinvol het is telkens de WL er bij te halen, terwijl de spelers het gewoon wel over de feiten eens zijn.

Verder gaat het uiteindelijk om de eventuele gebruikmaking van die opmerking of denkpauze. Een opmerking maken over het lopende spel is zonneklaar op zich een onregelmatigheid, edoch de overtreding ontstaat pas als er in het verdere bieden/spelen een LA was (16B1(b)) die tot schade (12B1) leidde. En pas na oorzakelijke schade, vast te stellen door de WL, wordt een AS gegeven volgens 12B1.

Wat doen spelers soms verkeerd met “rechten voorbehouden”?

Simpel, dat is vaak het “klok en de klepel”-verhaal. Spelers gaan de procedure ook gebruiken als er een onvoldoende bod wordt gedaan, of er wordt een bieding voor de beurt gedaan, of er wordt een bieding gewijzigd, of een kaart wordt getoond en terug gestopt in de hand etc. en dan “behoudt men zich de rechten voor”. En dat kan in die gevallen helemaal niet. Ga je verder met spelen, dan is de informatie voortvloeiende uit de onregelmatigheid onmiddelijk GI geworden. Voor al die gevallen is een concrete rechtzettingsprocedure als de WL wel meteen geroepen wordt, en als je daar (via de arbiter!) geen gebruik van wilt maken, dan gaat het over, dan is het klaar. Doorbieden of doorspelen door de NOP na zo’n onregelmatigheid doet het recht op rechtzetting verliezen.

Dat laatste was trouwens ook al zo met de versie van 1975 voor onregelmatigheden in bieden of spelen. De eerste zinnen van art. 11 (1975) waren: “Het recht straf te vorderen wegens een onregelmatigheid kan verloren gaan, indien een speler van de niet-overtredende partij enige actie onderneemt alvorens de wedstrijdleder te ontbieden. Het gaat in ieder geval verloren, indien hij biedt (artikel 34) of speelt (artikel 60) nadat door zijn rechter tegenstander een onregelmatigheid is begaan en voordat een wettige straf is bepaald en opgelegd.”. De tekst van de 1975-versie was dus zelfs een stuk duidelijker dan de huidige tekst en qua strekking is er sinds 1975 in dit opzicht dus helemaal niets gewijzigd.

De versie van 1975 was wel onduidelijk over hoe er met OI van de zijde van partner moest worden omgegaan. De toepasselijke strofe uit art. 16 (1975) luidde: “Indien een andere speler dan de leider zijn partner een inlichting geeft door middel van een opmerking of een vraag of door een onmiskenbare aarzeling, speciale nadruk, toon, gebaar, beweging, gedraging, of enige andere handeling die een bieding, voorspelen of speelwijze suggereert en indien de aandacht wordt gevestigd op de overtreding en de wedstrijdleider is ontboden, moet de wedstrijdleider verlangen dat het bieden of spelen voortgaat, waarbij hij zich het recht voorbehoudt een arbitrale score toe te kennen, indien hij van mening is dat het resultaat beïnvloed is door de ongeoorloofde inlichting.”.

In deze formulering van 16(1975) zitten een paar lekken. Wat is de overtreding en wanneer moet de WL worden geroepen? Denken bijv. is op zich niet verboden. Het is het feit dat er überhaupt iets is om over te denken die een inlichting inhoudt. Er zijn kennelijk waarden en de situatie geeft dan vaak ook aan waarover gedacht is. Maar nog steeds is denken op zich geen overtreding, Bridge is tenslotte een denkspel. Ergo, niet de inlichting is de overtreding maar het is de eventuele latere gebruikmaking van de inlichting die verboden is. Ondertussen moet de denkpauze (o.i.d.) wel meteen worden vastgesteld want anders is die OI later “verdwenen”.

Wanneer moet de WL geroepen worden, als de denkpauze zelf nog niet de overtreding is? Het probleem voor de NOP (en dus ook voor de WL) is dat als de denkpauze niet meteen wordt vastgesteld, dat dan de WL later in “betwiste feiten” (84/85) terecht komt. Maar geef je de spelers niet het recht de denkpauze meteen vast te stellen, dan is volgens de Spr. de aandacht gevestigd op een onregelmatigheid en bijgevolg zou de WL volgens 9B1a meteen geroepen moeten worden. Ziedaar het dilemma.

Ook is het in de formulering van 16(1975) niet duidelijk wat de WL moet doen als hij niet “meteen” geroepen is. Het woordje “kan” in art.11(1975) suggereert dat in zo’n geval het recht verloren kan gaan, maar om welk moment gaat het dan, na de denkpauze of na de gebruikmaking, na het spel, of na de zitting? In de huidige Spr. is dit wel duidelijk: een speler kan ook na afloop (d.w.z. voor de termijn van 79C|79C1) alsnog de WL roepen (zie 16B3). Eén ding is zeker: partijen dienen het eens te zijn over de feiten. De WL zal een bewering over een gemaakte opmerking of een denkpauze bij de tegenpartij dienen te checken, maar als de denkpauze (o.i.d.) niet meteen aan tafel is vastgesteld, dan lopen de WL(+NOP) het risico in de situatie van betwiste feiten (84/85) terecht te komen.

De achtergrond van de in 1987 in het leven geroepen procedure “rechten voorbehouden” is dus om aan tafel eventuele OI-overdracht (niet geregeld zijnde in een concrete rechtzettingsprocedures) vast te kunnen stellen.

Wat doen arbiters soms verkeerd bij “rechten voorbehouden”?

Het risico bestaat dat de arbiter met de NOP mee gaat in het “rechten voorbehouden”, ook in situaties waar de procedure nooit bedoeld voor is geweest. En spelers die op voorhand weten dat de WL met hen mee zal gaan, zullen ze de procedure “rechten voorbehouden” gaan misbruiken, bijv. om later, als het latere resultaat de NOP niet bevalt, te kunnen zeggen dat “hij/zij zich zijn rechten toch had voorbehouden”?

Een WL die daar intrapt snapt de lijn van 11A niet (terwijl die rode draad toch door de hele Spr. heen loopt).

Wat is de tweede reden waarom er een keuze voor het Bondsbestuur is weggelegd? (2)

Een tweede reden om een Bondsbestuur de keuze te geven af te zien van de procedure “rechten voorbehouden”, is om WL-’s voor deze fout (om mee te gaan met de spelers) te behoeden. Maar dan moet dat Bondsbestuur wel met een andere oplossing voor het probleem komen. De tekst geeft zelf al aan welke kant het dan waarschijnlijk op gaat “(wat kan (d.w.z. lees: zal) betekenen dat de wedstrijdleider geroepen moet worden)”.

In Nederland is het zeer gebruikelijk dat de WL meespeelt. De verplichting om de WL te roepen bij elke denkpauze (o.i.d.) zou tot een duidelijke verzwaring van de taak van de WL leiden. Bovendien heeft de NBB een goed opgeleid arbiterscorps met arbiters die niet in deze valkuil zouden moeten trappen. Vandaar dat de NBB geen gebruik heeft gemaakt van die keuzemogelijkheid.